Valse beschuldiging zedendelict Volkert in de Luizenmoeder uit het leven gegrepen
Door Bart Swier | 20-05-2019
In de Luizenmoeder zat dit seizoen een realistische scène: klusjesman Volkert wordt op de school waar hij werkt beschuldigd van seksueel misbruik. Hij werd vals beschuldigd van een zedendelict, zo bleek later.
In mijn praktijk sta ik regelmatig mannen bij die vals beschuldigd worden van een zedendelict. Met name de beschuldiging dat een man een kind seksueel misbruikt zou hebben, heeft voor de betrokkene een enorme impact op zijn leven.
Een beschuldiging van seksueel misbruik komt nog wel eens voort uit de waarneming van bepaald gedrag bij een kind, gedrag dat ten onrechte wordt gezien als bewijs voor seksueel misbruik.
Ten onrechte veroordeeld op grond van niet leeftijd conform gedrag
Een cliënt van mij werd door de rechtbank Den Haag veroordeeld mede op grond van verkeerd geïnterpreteerd gedrag van het kind. Het hof Den Haag sprak hem later grotendeels vrij, nadat ik met behulp van een deskundige aannemelijk had gemaakt dat het gedrag van het kind ‘normaal’ was. Normaal in die zin dat de deskundige aangaf dat dat gedrag bij haar leeftijd paste. De impact van de veroordeling van de man in eerste aanleg was echter enorm voor hem. Deze veroordeling was niet nodig geweest wanneer de rechtbank en de officier van justitie zich beter hadden verdiept in wat leeftijdsadequaat gedrag is van kinderen van die leeftijd.
In deze zaak ging het om een opa, mijn cliënt, die zijn kleindochter seksueel zou hebben misbruikt. Hij ontkende in alle toonaarden, maar de rechtbank Den Haag veroordeelde hem toch. De officier van justitie voerde onder meer als bewijs aan dat de vader van het meisje had verklaard dat hij van haar juf had gehoord dat zij weer van een stagiaire had vernomen dat het 6 jarige meisje in een hoekje op school aan het masturberen was. De officier zei daarover ter zitting: “ik ben geen deskundige maar dit is duidelijk geen leeftijd conform gedrag”. De rechtbank ging hierin mee en overwoog dat derden op school een gedragsverandering hadden opgemerkt bij het meisje: er was – niet bij haar leeftijd passend – seksueel gedrag waargenomen[1].
Het is al dubieus als je als rechter bewijs gebruikt van horen zeggen: de vader die van de juf die van de stagiaire had gehoord … maar de inhoud daarvan was nog dubieuzer.
Seksueel gedrag van kinderen
De officier van justitie had gelijk toen ze zei dat zij geen deskundige was op dat gebied. Ik heb in hoger beroep (nadat ik de zaak had overgenomen) iemand opgeroepen die wél deskundig is: dr. Karst, forensisch arts bij het NFI, dé deskundige op forensisch gebied in zedenzaken. Dr. Karst was er snel klaar mee: dit gedrag van het meisje, namelijk het bevoelen van het kruis en daarover wrijven met de handen, is gedrag dat heel regelmatig wordt gezien bij kinderen van die leeftijd. Dit is ‘normaal gedrag’. Dr. Karst bevestigde overigens wat ook eenvoudig op Internet gevonden kan worden bij sites als Ouders.online.
In het boek van deskundigen Roos en de Graaf wordt goed duidelijk uitgelegd dat seksueel gedrag van kinderen regelmatig onterecht als grensoverschrijdend wordt beoordeeld. Onterecht, nu uit onderzoek blijkt dat het aanraken en bekijken van de geslachtsdelen en het roepen van vieze woorden door 78% van de ouders bij de eigen kinderen in de leeftijd tussen 2 en 9 jaar oud wordt waargenomen, het wrijven over de geslachtsdelen bij 45% van de kinderen. Gelukkig wordt niet 78% van alle kinderen seksueel misbruikt. Dit is dus normaal gedrag dat niet per definitie duidt op seksueel misbruik.
Leed voor mijn cliënt niet te overzien
Het gebrek aan deskundigheid bij rechtbank en Openbaar
Ministerie pakte voor mijn cliënt in eerste instantie desastreus uit. Hij werd
veroordeeld op basis van getuigenverklaringen van derden en van een
ondeskundige inschatting van kindergedrag. Juridisch heb ik hem gelukkig kunnen
helpen mede door een ervaren deskundige in te schakelen. Mede op basis van zijn
verklaring liet het hof Den Haag weinig heel van het vonnis van de rechtbank
maar voor cliënt was het leed al geschied.
[1] Rb Den Haag 11 november 2015, ECLI: 2015:12788 , zie overweging 3.4.1.3.